In 1844 beraadslaagt de kerkenraad over de aanschaf van een orgel. In september van datzelfde jaar is er overleg met de fa. Bätz & Co: een orgel met 1 klavier voor fl. 2800 of met 2 klavieren voor fl. 3600 (dat is inclusief het oxaal). Er wordt besloten tot een orgel met 2 klavieren. Op 5 januari 1846 krijgt J. Bätz & Comp. te Utrecht, orgelmakers van Z.M. den Koning de opdracht tot het vervaardigen en plaatsen van een orgel.  Inmiddels kostte het orgel fl. 3000, maar voor fl. 3800 leverden de orgelmakers ook het oxaal en galerij, waarop het orgel moest worden geplaatst.

Een belangrijke voorwaarde was, dat de oplevering voor 15 september 1846 zou zijn. Dan zou de gemeente het 200 jarig bestaan vieren. Op 16 april 1845 wordt er voor fl. 105,-  een bureau-orgel aangeschaft en geplaatst in de consistorie. Jonge gemeenteleden, die opgeleid willen worden tot organist, kunnen daar studeren en les krijgen van J. Kwast, de organist van de Hervormde Petruskerk. In september 1846 is het orgel inderdaad gereed.

De dispositie van het Bätz-orgel (1846) is als volgt: 

Hoofdwerk C-f3    Bovenklavier (C-f3)    Pedaal C-c1
Pedaal C-c1 Holfluit 8'     Aangehangen
Bourdon 8'   Viola 8' (C-Cis0 in Holfluit)   
Octaaf 4'  Fluit 4'   
Quint 3'   Gemshoorn 2'   
Octaaf 2'      
Mixtuur II-III-IV st.      
Cornet IV st.